domesticeren
Nederlands
Woordafbreking
- do·mes·ti·ce·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
domesticeren |
domesticeerde |
gedomesticeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
domesticeren [2]
- dieren, planten of dingen geschikt maken voor gebruik door mensen / geschikt maken voor huishoudelijk gebruik
- Theater Beren domesticeren: dat is vragen om problemen. Want ook al menen de mensenouders het nog zo goed, zijn wilde haren verliest een beer niet.[3]
- Het maakt het plausibeler dat we ooit vuur zijn gaan domesticeren om eten te bereiden.'Per ongeluk eten opwarmen aan natuurlijk ontstaan vuur smaakte waarschijnlijk naar meer, denkt Sterck.[4]
Gangbaarheid
- Het woord domesticeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'domesticeren' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- domesticeren op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard 18 MAART 2017
- Volkskrant Dirk Waterval 4 juni 2015
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.