diner

• Geluid:  diner    (hulp, bestand)

• di·ner

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘avondmaaltijd’ voor het eerst aangetroffen in 1782 [1]
• van het Frans [2]

diner o

1. (enigszins deftig) warme maaltijd

1. • Met de feestdagen hadden mijn partner en ik zijn familie te eten. We hadden twee dagen in de keuken gestaan om te koken. We hadden goed uitgepakt en hadden een viergangendiner bereid. Mijn schoonfamilie vond het diner behoorlijk sjiek, ze zochten dure woorden die zij passend vonden. Een neef van mijn partner riep uit dat hij het woord wist: „Haute couture.”[3] 

2. feestmaal met gasten

1. • De gemeenteraadsfractie van de ChristenUnie SGP stelt vragen over de besteding van de budgetten door de gebiedscommissies aan het stadsbestuur. Aanleiding is een diner dat de gebiedscommissie Hillegersberg-Schiebroek wil organiseren voor tweehonderd eenzame ouderen. Daarvoor reserveert de gebiedscommissie 20.890 euro.[4] 

2. avondmaaltijd in het algemeen

1. • Wij aten ons diner in het hotel. 

• dineren

• afscheidsdiner, galadiner, kerstdiner, werkdiner, zakendiner

• Het woord diner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'diner' herkend door:

• Zie Wikipedia voor meer informatie.