dildo
Nederlands
Woordafbreking
- dil·do
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kunstpenis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dildo | dildo's |
verkleinwoord | dildootje | dildootjes |
Zelfstandig naamwoord
dildo m
- (seksualiteit) een seksspeeltje dat een penis nabootst
- Marjan liet zich helemaal met haar dildo.
Gangbaarheid
- Het woord dildo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'dildo' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.