dildo

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dil·do
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kunstpenis’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord dildo dildo's
verkleinwoord dildootje dildootjes

Zelfstandig naamwoord

dildo m

  1. (seksualiteit) een seksspeeltje dat een penis nabootst
    • Marjan liet zich helemaal met haar dildo. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord dildo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.