decimeren
Nederlands
Woordafbreking
- de·ci·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ter dood brengen, uitdunnen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse décimer (met het voorvoegsel de-) met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
decimeren |
decimeerde |
gedecimeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
decimeren
- overgankelijk sterk in aantal terugbrengen, gewoonlijk door afslachting
- De Romeinen decimeerden als straf een bevolkingsgroep door iedere tiende persoon te doden.
Vertalingen
1.sterk in aantal terugbrengen, gewoonlijk door afslachting
Gangbaarheid
- Het woord decimeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'decimeren' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.