dassenburcht

Nederlands

ingangen van een dassenburcht
Uitspraak
Woordafbreking
  • das·sen·burcht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dassenburcht dassenburchten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dassenburcht v/m [1]

  1. hol van een das (Meles meles) dat vaak een heel gangenstelsel is
    • ‘Dit is nieuw voor mij.” Blijdschap én kwaadheid maken zich meester van Jaap Dirkmaat, verwoed dassenbeschermer, als hij verse sporen gewaar wordt bij de ingang van een verlaten dassenburcht. Even buiten Nijmegen, op een voormalig landgoed in de buurt van Malden. Verheugd is Dirkmaat dat de burcht blijkbaar weer door dassen wordt gebruikt, nadat de fraaie zoogdieren ruim een jaar geleden waren verjaagd door „lieden” die het slecht met het landroofdier voor hebben. Er was op ze geschoten. Holen waren dichtgegooid. Er was gif gestrooid. Er was zelfs een hoogzit geplaatst van waaruit op de beschermde diersoort werd gejaagd.[2] 
    • Wat vinden de eigenaren van het land van al dit gepruts in bomen en gegraaf in de grond? Cacheleggers zijn zelf verantwoordelijk voor de toestemming van de landeigenaar. Bij Staatsbosbeheer rinkelt dus regelmatig de telefoon. „We geven geocachen zo veel mogelijk de ruimte”, zegt woordvoerder Imke Boerma. „Eigenlijk is de enige restrictie dat de natuur niet te veel verstoord mag worden, dus geen caches vlakbij een dassenburcht bijvoorbeeld.” Ook de meeste gemeenten kennen het fenomeen inmiddels.[3]  
Synoniemen
  • dassenhol

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord dassenburcht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Arjen Schreuder 20 oktober 2016
  3. NRC Laura Wismans 4 april 2015
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.