cul

Frans
Uitspraak
  • Geluid:  cul    (hulp, bestand)

Zelfstandig naamwoord

cul m

  1. (spreektaal) kont, reet
  1. «Mon cul!»
    M'n reet!
  1. «Ils sont comme cul et chemise!»
    Het zijn dikke vriendjes! (letterlijk: als kont en hemd) [1]
  2. (spreektaal) seks
  1. «David, il parle que d’cul.»
    David kan alleen maar over seks praten. [1]
  2. (spreektaal) mazzel
  1. «J’ai eu du cul, les keufs ont pas trouvé le shit que j’planquais dans ma chaussette.»
    Ik heb gemazzeld, de smerissen hebben de shit niet gevonden die ik in mijn sok verstopt had. [1]

Bijvoeglijk naamwoord

cul

  1. (spreektaal) stom, achterlijk, onnozel
  1. «C'est vraiment cul ce que t'as foutu!»
    Dat is echt stom wat je hebt gedaan! [1]

Verwijzingen
  1. Wouw, B. van de Woordenboek populair Frans - Nederlands 2e druk (2014) Uitgeverij Arti-Choc, Breda; p. 71


Middelnederlands

Zelfstandig naamwoord

cul

  1. (anatomie) testikel; teelbal, zaadbal


Welsh

Bijvoeglijk naamwoord

cul

  1. nauw
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.