corso

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  corso    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɔrzo/
Woordafbreking
  • cor·so
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘optocht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1914 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord corso corso's
verkleinwoord corsootje corsootjes

Zelfstandig naamwoord

corso o [3]

  1. optocht (met praalwagens)
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • corsowagen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord corso staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
64 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Italiaans

enkelvoud meervoud
corso corsi

Zelfstandig naamwoord

corso m

  1. (It.) optocht, vgl. bloemencorso.
  2. wandelplaats; hoofdstraat.
  3. (taal) Corsicaans; taal die op Corsica gesproken wordt.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.