corso
Nederlands
Woordafbreking
- cor·so
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘optocht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1914 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | corso | corso's |
verkleinwoord | corsootje | corsootjes |
Hyponiemen
- bloemencorso, fruitcorso
Afgeleide begrippen
- corsowagen
Gangbaarheid
- Het woord corso staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'corso' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen. |
Italiaans
enkelvoud | meervoud |
---|---|
corso | corsi |
Zelfstandig naamwoord
corso m
- (It.) optocht, vgl. bloemencorso.
- wandelplaats; hoofdstraat.
- (taal) Corsicaans; taal die op Corsica gesproken wordt.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.