commensaal
Nederlands
Woordafbreking
- com·men·saal
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het me Latijn, in de betekenis van ‘parasitisch gedierte’ voor het eerst aangetroffen in 1914 [1]
- afgeleid van het Latijnse mensa (tafel) met het voorvoegsel com- (commensalis [die aan dezelfde tafel eet], van com- [samen] + mensa) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | commensaal | commensaals commensalen |
verkleinwoord | commensaaltje | commensaaltjes |
Zelfstandig naamwoord
commensaal m [3]
- (medisch) (biologie) onschadelijke gastkiem (bacterie) bijv. in de darm
- (verouderd) kostganger
Gangbaarheid
- Het woord commensaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'commensaal' herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.