ciseleren

Nederlands

Uitspraak

Geluid: ciseleren (hulp, bestand)

Woordafbreking

ci·se·le·ren

Woordherkomst en -opbouw

Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘versiering in metaal beitelen’ voor het eerst aangetroffen in 1704 [1]
afgeleid van het Franse ciseler (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
ciseleren	ciseleerde	geciseleerd
zwak -d	volledig

Werkwoord

ciseleren overgankelijk

heel fijne reliëfversieringen door insnijden en/of wegsteken in metalen voorwerpen maken
(kookkunst) voedsel fijnsnijden

Verwante begrippen

drijven

Afgeleide begrippen

ciseleerder, ciseleur, ciseleuse

Vertalingen

1. heel fijne reliëfversieringen in metalen voorwerpen maken

Duits: bosseln ^(de)
Engels: emboss ^(en)

Frans: bosseler ^(fr), ciseler ^(fr)
Spaans: abollonar ^(es), cincelar ^(es), repujar ^(es)

Gangbaarheid

Het woord ciseleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ciseleren' herkend door:

42 %	van de Nederlanders;
51 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.