cederen
Nederlands
Woordafbreking
- ce·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afstaan’ voor het eerst aangetroffen in 1506 [1]
- afgeleid van het Franse céder of daarvoor van het Latijnse 'cedere' (met het achtervoegsel -eren)
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
Bijvoeglijk naamwoord
céderen
- vervaardigd van cederhout
- een kist van cederhout is een cederen kist
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
cederen |
cedeerde |
gecedeerd |
zwak -d | volledig |
Gangbaarheid
- Het woord cederen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'cederen' herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.