burengerucht
Nederlands
Woordafbreking
- bu·ren·ge·rucht
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van buur en gerucht met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | burengerucht | burengeruchten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
burengerucht m
- de hinder die buren elkaar kunnen geven
- De kantonrechter moest een beetje zuchten toen hij een zaak kreeg waarin de buren elkaar van burengerucht beschuldigden.
- Volgens het CBS heeft 22% van de Nederlandse bevolking wel eens last van burengerucht.
Gangbaarheid
- Het woord burengerucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'burengerucht' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.