bungalowpark
Nederlands
bungalowpark
Woordafbreking
- bun·ga·low·park
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van bungalow en park
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bungalowpark | bungalowparken |
verkleinwoord | bungalowparkje | bungalowparkjes |
Zelfstandig naamwoord
bungalowpark o
- een vakantieoord waar de bezoekers in aparte huisje verblijven
- Meneer Scheffers woont permanent op een bungalowpark in Lemmer. Hij woonde hier met veel plezier totdat de Vereniging van het bungalowpark afgelopen zomer een speelplaats heeft aangelegd, op 10 meter van zijn recreatiewoning af. De speelplaats geeft zoveel geluidsoverlast dat het woongenot van meneer Scheffers verdwenen is. De bestuurders van de Vereniging van het bungalowpark zijn juist heel blij met de upgrade van het bungalowpark.
Gangbaarheid
- Het woord bungalowpark staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.