buidel

Nederlands

[1] geldbeurs
[2] kangaroo met jong in de buidel
Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·del
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zak’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord buidel buidels
verkleinwoord buideltje buideltjes

Zelfstandig naamwoord

buidel m

  1. een stevige, vaak leren of stoffen zak waarin vaak kostbare zaken zoals geld meegedragen worden
    • Hij tastte eens diep in de buidel. 
  1. huidplooi bij buideldieren waarin de jongen zich ophouden
    • Onlangs werd bij de kangaroe zo'n fotolyase ontdekt. Ook dit enzym bleek een rol te spelen bij DNA-reparatie. Maar de kangaroo behoort tot de buideldieren. Die baren hun jongen vroeg en brengen ze groot in een buidel. Bij placentale zoogdieren, zoals muis en mens, blijft het embryo veel langer in de baarmoeder.[3] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • buidelbeer, buideldas, buideldier, buideldrager, buideleekhoorn, buidelkikker, buidelmarter, buidelmees, buidelrat, buidelwolf
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord buidel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.