buidel
Nederlands
![](../I/m/Man's_Purse_LACMA_M.83.108.4.jpg)
[1] geldbeurs
[2] kangaroo met jong in de buidel
Woordafbreking
- bui·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buidel | buidels |
verkleinwoord | buideltje | buideltjes |
Zelfstandig naamwoord
buidel m
- een stevige, vaak leren of stoffen zak waarin vaak kostbare zaken zoals geld meegedragen worden
- Hij tastte eens diep in de buidel.
- huidplooi bij buideldieren waarin de jongen zich ophouden
- Onlangs werd bij de kangaroe zo'n fotolyase ontdekt. Ook dit enzym bleek een rol te spelen bij DNA-reparatie. Maar de kangaroo behoort tot de buideldieren. Die baren hun jongen vroeg en brengen ze groot in een buidel. Bij placentale zoogdieren, zoals muis en mens, blijft het embryo veel langer in de baarmoeder.[3]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- buidelbeer, buideldas, buideldier, buideldrager, buideleekhoorn, buidelkikker, buidelmarter, buidelmees, buidelrat, buidelwolf
Gangbaarheid
- Het woord buidel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'buidel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.