brul
Nederlands
Woordafbreking
- brul
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brul | brullen |
verkleinwoord | brulletje | brulletjes |
Afgeleide begrippen
- brulaap, brulboei, brulbrief, brulkikker, brulziekte, gebrul
Werkwoord
vervoeging van |
---|
brullen |
brul
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brullen
- Ik brul.
- gebiedende wijs van brullen
- Brul!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brullen
- Brul je?
Gangbaarheid
- Het woord brul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'brul' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.