bruik

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bruik
enkelvoud meervoud
naamwoord bruik -
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

bruik [1]

  1. het gebruikmaken van iets
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
bruiken

bruik

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bruiken
    • Ik bruik. 
  2. gebiedende wijs van bruiken
    • Bruik! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bruiken
    • Bruik je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.