browser
Nederlands
Woordafbreking
- brow·ser
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘computerprogramma waarmee elektronische bestanden kunnen worden geraadpleegd’ voor het eerst aangetroffen in 1994 [1]
- afgeleid van browsen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | browser | browsers |
verkleinwoord | browsertje | browsertjes |
Zelfstandig naamwoord
browser m
- computerprogramma waarmee elektronische bestanden (vooral webpagina's) kunnen worden geraadpleegd
Gangbaarheid
- Het woord browser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'browser' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.