bordes

Nederlands

bordes van paleis Soestdijk
Uitspraak
Woordafbreking
  • bor·des
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verhoogde stoep’ voor het eerst aangetroffen in 1845 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bordes bordessen
verkleinwoord bordesje bordesjes

Zelfstandig naamwoord

bordes o

  1. verhoogd platform dat bereikbaar is via een aantal treden en toegang geeft tot een gebouw
    • De koning werd verwelkomd op het bordes van het stadhuis. 
  1. horizontaal deel tussen twee delen (steken) van een trap waar men even kan rusten
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • bordestrap
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bordes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Werkwoord

vervoeging van
border

bordes

  1. tweede persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van border
  2. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van border


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
bordar

bordes

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van bordar
  1. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van bordar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.