boetiek
Nederlands
![](../I/m/Inside_Sttilo.jpg)
boetiek
Woordafbreking
- boe·tiek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘winkel’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van het Franse boutique [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boetiek | boetieks |
verkleinwoord | boetiekje | boetiekjes |
Zelfstandig naamwoord
boetiek v
- kleine winkel met modieuze artikelen (vaak een kledingwinkel)
- Carnaby Street en Kings Road verwierven in de jaren 60 wereldwijde bekendheid als een 'hippe' winkelstraat, waar zich vooral muziekwinkels en kledingboutiekjes bevonden.
Hyponiemen
- santenboetiek, teleboetiek
Afgeleide begrippen
- boetiekhotel
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord boetiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'boetiek' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.