bochel
Nederlands
Woordafbreking
- bo·chel
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bult’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bochel | bochels |
verkleinwoord | bocheltje | bocheltjes |
Zelfstandig naamwoord
bochel m
- een onnatuurlijk vergroeiing van de wervelkolom die tot een vervormde rug leidt
- De van Shakespeares drama bekende mismaakte koning Richard III had toch geen bochel of horrelvoet. Dat betogen Britse medische wetenschappers in het tijdschrift The Lancet na onderzoek naar het geraamte van de 15de-eeuwse koning, dat in 2012 werd gevonden onder een parkeerplaats in Midden-Engeland.[2]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord bochel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bochel' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.