bioboer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bio·boer
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘boer die biologische landbouw en veeteelt bedrijft’ voor het eerst aangetroffen in 1997 [1]
  • afgeleid van boer met het voorvoegsel bio- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bioboer bioboeren
verkleinwoord bioboertje bioboertjes

Zelfstandig naamwoord

bioboer m

  1. (landbouw) (beroep) boer met een biologisch bedrijf

Gangbaarheid

  • Het woord bioboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.