biljet
Nederlands
![](../I/m/500_euro_bill.jpg)
biljet
Woordafbreking
- bil·jet
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘briefje, kaartje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1488 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | biljet | biljetten |
verkleinwoord | biljetje | biljetjes |
Zelfstandig naamwoord
biljet o [2]
- een stuk van staatswege uitgegeven papier waaraan geldswaarde is toegekend
- In de eurozone kennen we biljetten met de waarde van 5,10,20,50,100, 200 en 500 euro.
- beschreven of bedrukt stuk papier (waarvan het bezit iemand rechten geeft)
- Hij had een toegangsbiljet voor de tentoonstelling gekocht.
- Op het aanplakbiljet konden we lezen welke voorstellingen we zouden kunnen zien in het theater.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- biljetletter
Vertalingen
1. een stuk van staatswege uitgegeven papier waaraan geldswaarde is toegekend
Gangbaarheid
- Het woord biljet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'biljet' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.