bijenvolk

Nederlands

honing van het bijenvolk bij het Catshuis
Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·en·volk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bijenvolk bijenvolken
verkleinwoord bijenvolkje bijenvolkjes

Zelfstandig naamwoord

bijenvolk o [1]

  1. groep bijen horend bij één bijenkoningin
    • Bijenhouden in de stad, het zogenoemde ‘urban beekeeping’, is populair. In Amsterdam staan meer dan zevenhonderd kasten. Ongeveer veertig imkers verkopen honing. Enkele ondernemers, waaronder I Love Beeing en BeeLease, stimuleren bedrijven om bijenvolken te ‘adopteren’. Zo kan het dat er inmiddels ook bijenkasten staan op het dak van de Stadsschouwburg, het Waldorf Astoria, Amstel Hotel en De La Mar.[2] 
Synoniemen
  • bijenkolonie
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bijenvolk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kirsten Dorrestijn 15 september 2016
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.