bezwaar

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zwaar
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘last, moeite’ voor het eerst aangetroffen in 1605 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bezwaar bezwaren
verkleinwoord bezwaartje bezwaartjes

Zelfstandig naamwoord

bezwaar o

  1. bedenking
    • Zijn bezwaar werd direct behandeld en opgelost. 
  1. moeilijkheid, nadeel
    • Het plan om midden in de stad een windturbine te plaatsten heeft grote bezwaren. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
bezwaren

bezwaar

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwaren
    • Ik bezwaar. 
  2. gebiedende wijs van bezwaren
    • Bezwaar! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bezwaren
    • Bezwaar je? 

Gangbaarheid

  • Het woord bezwaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.