beugen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  beugen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbøɣə(n)/
Woordafbreking
  • beu·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van beug met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beugen
beugde
gebeugd
zwak -d volledig

Werkwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
beugen [1] [2]

  1. vissen met de beug
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

beugen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord beug

Gangbaarheid

  • Het woord beugen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
26 %van de Nederlanders;
19 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Duits

Woordafbreking
  • beu·gen
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudhoogduitse bougen.
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beugen
beugte
gebeugt
volledig

Werkwoord

beugen

  1. buigen
  2. vervoegen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.