beschuldigde
Nederlands
Woordafbreking
- be·schul·dig·de
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van beschuldigd met het achtervoegsel -e
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beschuldigde | beschuldigden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
beschuldigde m
- een persoon die de schuld heeft gekregen van iets
- De beschuldigde mocht zichzelf nog wel verdedigen in de rechtbank.
Vertalingen
1. een persoon die de schuld heeft gekregen van iets
Werkwoord
vervoeging van |
---|
beschuldigen |
beschuldigde
- enkelvoud verleden tijd van beschuldigen
- Ik beschuldigde.
- Jij beschuldigde.
- Hij, zij, het beschuldigde.
- Ik beschuldigde.
Gangbaarheid
- Het woord beschuldigde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beschuldigde' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.