beroken

Nederlands

Uitspraak
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
berokenberokend
berokingberookt
beroker
Woordafbreking
  • be·ro·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van roken met het voorvoegsel be-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beroken
berookte
berookt
zwak -t volledig

Werkwoord

beroken

  1. overgankelijk een oppervlak aan rook blootstellen
    • Het vuur in het belendende perceel had de muren op sommige plaatsen berookt. 
  1. overgankelijk (imkerij) gebruik maken van een beroker om bijen rustig te maken
    • De imker berookte de bijen even. 
  1. overgankelijk (techniek) een oppervlak een speciale behandeling geven met een gas, rook of damp
    • Traditioneel wordt een eiken parket berookt met ammoniakdampen, waardoor het hout, afhankelijk van de berokingsduur, een min of meer donkere kleur verkrijgt. 
Woordherkomst en -opbouw
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
beruiken

beroken

  1. meervoud verleden tijd van beruiken
    • Wij beroken. 
    • Jullie beroken. 
    • Zij beroken. 
  2. voltooid deelwoord van beruiken

Gangbaarheid

  • Het woord beroken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.