beduusd
Nederlands
Woordafbreking
- be·duusd
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘beteuterd’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
- Mogelijk afgeleid van het voltooid deelwoord van beduzelen, een dialectvariant van beduizelen, "duizelig maken".[2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | beduusd | beduusder | beduusdst |
verbogen | beduusde | beduusdere | beduusdste |
partitief | beduusds | beduusders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
beduusd
- bedroefd en verbaasd, onthutst
- Pastoor verklaarde na afloop beduusd te zijn. "Je krijgt een strafschop mee en dan denk je het wordt 1-0 en de buit is binnen.
Gangbaarheid
- Het woord beduusd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'beduusd' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.