bedotter
Nederlands
Woordafbreking
- be·dot·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bedotter | bedotters |
verkleinwoord | bedottertje | bedottertjes |
Zelfstandig naamwoord
bedotter m [1]
- iemand die andere door leugens bedriegt
- De stenen vliegen in de zon en alle mollen hebben elkaar opgegeten, vuur slaat uit zijn staart de salamander, maar het donker in zijn mond is afgelopen! Licht wil ik eten! Beddarg, beddarg: zwoen aast de bedotter en alle muntgeld gebroken. [2]
Gangbaarheid
- Het woord 'bedotter' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bedotter' herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC (1970)–Jacques Hamelink Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.