bandbreuk
Nederlands
Woordafbreking
- band·breuk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van band zn en breuk zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bandbreuk | bandbreuken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
bandbreuk v/m [1]
- lekke band bij het fietsen
- Routiniers onder de fans hielden natuurlijk een reservewiel in de aanslag. Als hun favoriet een bandbreuk kreeg, waren zij voor eeuwig de held. [2]
- Adri van der Poel, die lang met de besten meeging, had niet één maal een bandbreuk. "Als de kasseien schoon zijn is het een mooie koers", zei hij na afloop. [3]
- Decock heeft een genuanceerde versie van de beroemde valpartij. "Ik zag dat hij bandbreuk had. Hij plofte tegen een muurtje en dook de dieperik in. Ik dacht: godverdimme, het is gedaan met Wimme. Ik wist niet wat er achter dat muurtje was. Ik was ervan overtuigd dat hij dood was. Wimme moet een engeltje op zijn schouder hebben gehad." [4]
Gangbaarheid
- Het woord bandbreuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'bandbreuk' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC D. Wittenberg 5 april 1993 Alleen de standvastigen zijn in staat haar te bezweren
- NRC G. de Vries 11 april 1994 Kasseienkoning Tchmile is één dag als Merckx
- NRC J. Bloembergen 16 juli 2001 EEN BOTERBLOEM IN HET STRUIKGEWAS
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.