baccalaureus

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bac·ca·lau·re·us
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord baccalaureus baccalaurei
verkleinwoord baccalaureusje baccalaureusjes

Zelfstandig naamwoord

baccalaureus m

  1. (historisch) academische titel, te behalen na drie tot vier jaar hoger onderwijs
  2. iemand die het baccalaureaatsexamen heeft behaald
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord baccalaureus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
44 %van de Nederlanders;
44 %van de Vlamingen.

Meer informatie


Latijn

Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van Latijn baccalarius, dat op verschillende terreinen jonge mannen aanduidde die al een behoorlijke opleiding hadden, maar nog niet zelfstandig werkten; vermoedelijk onder invloed van baca "bes" en laurea "laurier", vanwege het gebruik om geslaagden een lauwerkrans (met besjes) op het hoofd te zetten

Zelfstandig naamwoord

baccalaureus m

  1. gevorderd student die onderwijs verzorgt onder toezicht van zijn leermeester
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.