baboe
Nederlands
Woordafbreking
- ba·boe
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Indonesisch, in de betekenis van ‘kindermeisje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1859 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baboe | baboes |
verkleinwoord | baboetje | baboetjes |
Zelfstandig naamwoord
baboe v
- (beroep) een Indische of Indonesische vrouwelijke kinderoppas of bediende
- Zij schold op de baboe, zij duwde de kinderen weg, zij brak een waaier... [2]
Gangbaarheid
- Het woord baboe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'baboe' herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "baboe" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Louis Couperus, De boeken der kleine zielen, p. 151
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.