averij
Nederlands
Woordafbreking
- ave·rij
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘schade aan schip of lading’ voor het eerst aangetroffen in 1773 [1]
- afgeleid van het Italiaanse avaria of van havenen met het achtervoegsel -erij [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | averij | averijen |
verkleinwoord | averijtje | averijtjes |
Zelfstandig naamwoord
averij v
- (scheepvaart) een schade aan een schip of lading gedurende een reis
- De averij was groot en kostte het bedrijf veel geld.
- Gelukkig heeft het schilderij tijdens de reis geen averij opgelopen.
Synoniemen
- avarij, haverij
Afgeleide begrippen
- averijboek, averijcommissaris, averijkoffie
Gangbaarheid
- Het woord averij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'averij' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.