aspirant

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·pi·rant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanzoeker’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Naamwoord van handeling van aspireren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aspirant aspiranten
verkleinwoord aspirantje aspirantjes

Zelfstandig naamwoord

aspirant m

  1. iemand die dingt naar een rang of betrekking, kandidaat
    • Er waren genoeg aspirant voor de functie beschikbaar.  [3]
  1. sporter in een jongere leeftijdsklasse
    • In veel sporten kennen we de aspiranten competitie. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
  • aspirant-bestuursambtenaar
  • aspirant-bewoner
  • aspirant-commissaris
  • aspirant-controleur
  • aspirant-diplomaat
  • aspirant-emigrant
  • aspirant-matroos
  • aspirant-minister
  • aspirant-non
  • aspirant-omroep
  • aspirant-ondernemer
  • aspirant-onderofficier
  • aspirant-onderwijzer
  • aspirant-politicus
  • aspirant-politieambtenaar
  • aspirant-premier
  • aspirant-schrijver
  • aspirant-student
  • aspirantkornet


Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aspirant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.