aspirant
Nederlands
Woordafbreking
- as·pi·rant
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aanzoeker’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- Naamwoord van handeling van aspireren met het achtervoegsel -ant [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aspirant | aspiranten |
verkleinwoord | aspirantje | aspirantjes |
Zelfstandig naamwoord
aspirant m
- iemand die dingt naar een rang of betrekking, kandidaat
- Er waren genoeg aspirant voor de functie beschikbaar. [3]
- sporter in een jongere leeftijdsklasse
- In veel sporten kennen we de aspiranten competitie.
Verwante begrippen
- [1] sollicitant
Afgeleide begrippen
|
|
|
|
Gangbaarheid
- Het woord aspirant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aspirant' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.