armatuur
Nederlands
Woordafbreking
- ar·ma·tuur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘draagconstructie’ voor het eerst aangetroffen in 1665 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | armatuur | armaturen |
verkleinwoord | armatuurtje | armatuurtjes |
Zelfstandig naamwoord
armatuur v [3]
- wapening van een constructie
- (elektrotechniek) houder voor een of meer lampen
- (natuurkunde) anker van een elektromagneet
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord armatuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'armatuur' herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.