argumenteren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·gu·men·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bewijsgronden aanvoeren’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • afgeleid van het Franse argumenter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
argumenteren
argumenteerde
geargumenteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

argumenteren

  1. inergatief met argumenten tot een conclusie trachten te komen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord argumenteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.