arbo

Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·bo
enkelvoud meervoud
naamwoord arbo -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

arbo v / m

  1. (afkorting) voor arbeidsomstandigheden
Afgeleide begrippen
   
  • arboafspraak
  • arboarts
  • arbobeleid
  • arbocatalogus
  • arbocheck
  • arbocommissie
  • arboconvenant
  • arbocoördinator
  • arbodeskundige
  • arbodienst
  • arboveiligheid
  • arbovriendelijk
  • arbowetgeving
  • arbozaken
  • arbozorg

Meer informatie

Gangbaarheid
  • Het woord arbo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Esperanto
  enkelvoud meervoud
nominatief   arbo     arboj  
accusatief   arbon     arbojn  

Zelfstandig naamwoord

arbo

  1. boom
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.