annuïteit

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·nuï·teit, an·nu·iteit
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘jaarlijkse uitkering’ voor het eerst aangetroffen in 1736 [1]
  • afgeleid van het Franse annuité (met het achtervoegsel -iteit) [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord annuïteit annuïteiten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

annuïteit v

  1. vaste periodieke (vaak jaarlijkse) uitkering [4]
  2. vaste periodieke (vaak jaarlijkse) betaling, met name vaste som waar de rente en de aflossing inbegrepen is bij een hypotheek
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord annuïteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
76 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.