alveolair
Nederlands
Woordafbreking
- al·ve·o·lair
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bij de tandkassen gevormd (van spraakklanken)’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- afgeleid van alveole met het achtervoegsel -air [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alveolair | alveolairen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
alveolair v / m
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | alveolair | alveolairder | alveolairst |
verbogen | alveolaire | alveolairdere | alveolairste |
partitief | alveolairs | alveolairders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
alveolair
- blaasvormig
- (taalkunde) (van consonanten:) gevormd met de tongpunt tegen de tongkassen
Gangbaarheid
- Het woord alveolair staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'alveolair' herkend door:
25 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.