alleenstaande
Nederlands
Woordafbreking
- al·leen·staan·de
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘vrijgezel’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
- Afgeleid van alleenstaand met het achtervoegsel -e [2]
Bijvoeglijk naamwoord
alleenstaande
- verbogen vorm van de stellende trap van alleenstaand
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alleenstaande | alleenstaanden |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
alleenstaande m/v
- (maatschappij) iemand die geen partner heeft
- Naast hen woonde een alleenstaande van in de zestig.
Vertalingen
1. iemand die geen partner heeft
Gangbaarheid
- Het woord alleenstaande staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'alleenstaande' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.