airconditioner
Nederlands
Woordafbreking
- air·con·di·ti·o·ner
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Engels[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | airconditioner | airconditioners |
verkleinwoord | airconditionertje | airconditionertjes |
Zelfstandig naamwoord
airconditioner m
- een apparaat dat voor airconditioning zorgt
- Wil je de airconditioner even aanzetten?
Vertalingen
1. een apparaat dat voor airconditioning zorgt
|
|
Gangbaarheid
- Het woord airconditioner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'airconditioner' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.