afsteller

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·stel·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afsteller afstellers
verkleinwoord afstellertje afstellertjes

Zelfstandig naamwoord

afsteller m [1]

  1. (beroep) iemand die de instellingen van een systeem aanpast aan een specifieke situatie
    • Wij zelf in overheidsgedaante hebben de genadeslag gegeven aan de geloofwaardigheid van het stoplicht. Een briefschrijver wees er vorige week op deze pagina al op. Al die soorten en richtingen verkeer kregen een eigen stoplichtfase. De manische nationale behoefte aan risico-vermijding heeft de meeste stoplicht-afstellers er bovendien toe gebracht tussen rood voor de ene richting en groen voor de andere richting een zee van vele seconden in te bouwen. [2] 
    • Jammer genoeg beef ons niet genoeg tijd om het probleem op te lossen", verklaarde de Belgische teamchef Marc Van Dalen, die vorig seizoen met Kronos als afsteller van Loebs Citroën de Fransman naar diens derde WK-titel voerde. [3] 

Gangbaarheid

  • Het woord 'afsteller' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.