aflaat
Nederlands
Woordafbreking
- af·laat
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kwijtschelding van zonden’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- uit het Middelnederlands [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aflaat | aflaten |
verkleinwoord | aflaatje | aflaatjes |
Zelfstandig naamwoord
aflaat m
- (religie) een kwijtschelding van tijdelijke straffen die men zou moeten ondergaan na het sterven, binnen de rooms-katholieke traditie
- In de middeleeuwen kochten veel mensen aflaten tegen woekerprijzen.
Afgeleide begrippen
Hyponiemen
- portiuncula-aflaat
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aflaten |
aflaat
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflaten
- ... dat ik aflaat.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflaten
- ... dat jij aflaat.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aflaten
- ... dat hij aflaat.
Gangbaarheid
- Het woord aflaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aflaat' herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.