adresseren
Nederlands
Woordafbreking
- adres·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aan iem. richten’ voor het eerst aangetroffen in 1512 [1]
- Afgeleid van het Franse adresser met het achtervoegsel -eren.[2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
adresseren |
adresseerde |
geadresseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
adresseren overgankelijk
- een adres ter verzending op een poststuk aanbrengen
- De brief was verkeerd geadresseerd.
- (informatica) het adres in een computergeheugen benaderen voor het lezen of opslaan van gegevens
- De 16-bit adresbus van de eerste generatie personal computers kon 65.536 geheugenlocaties adresseren.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. Iets toezenden
2. adres in een computergeheugen benaderen
Gangbaarheid
- Het woord adresseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'adresseren' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.