achterpand
Nederlands
![](../I/m/Achterpand_aan_de_Havenstraat_-_Schoonhoven_-_20198607_-_RCE.jpg)
het achterste deel van een gebouw
Woordafbreking
- ach·ter·pand
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van achter en pand
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterpand | achterpanden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
achterpand o [1]
- achterste deel van een gebouw
- rugstuk van een kledingstuk (met name van een jas)
- De hoogtepunten uit de eerste vrouwencollectie van Francesco Risso waren grijze jasjes met een heel bolle achterpand, jurken van een stof die leek op bubbelplastic en (mantel)pakken van dikke pluizige stof. Maar ze misten de speelsheid, kracht en eigenzinnigheid van weleer. Sluike jurkjes met ‘behaatjes’ erop deden denken aan ontwerpen van zijn vorige werkgever, Prada. De erg jonge, frêle, uitdrukkingsloze modellen met identieke jarenzestigkapsels deden de show geen goed; deze tijd eist vrouwen met persoonlijkheid.[2]
Gangbaarheid
- Het woord achterpand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.