aar
![](../I/m/Gerst_aar.jpg)
Een aar van gerst
Nederlands
Woordafbreking
- aar
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bovenste deel van de halm van graangewassen’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aar | aren |
verkleinwoord | aartje | aartjes |
Zelfstandig naamwoord
aar v/m
- bloeiwijze van granen
- bovenste deel van de halm van gras- of graangewassen
Vertalingen
1. bloeiwijze van granen
2. bovenste deel van de halm van gras- of graangewassen
Gangbaarheid
- Het woord aar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aar' herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen. |
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aren |
aar
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aren
- Ik aar.
- gebiedende wijs van aren
- Aar!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aren
- Aar je?
Verwijzingen
Noors
Nynorsk
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.