aanzoeker
Nederlands
Woordafbreking
- aan·zoe·ker
Zelfstandig naamwoord
aanzoeker m [1]
- iemand die aan iemand anders vraagt of hij of zij met hem of haar wilt trouwen
- Haast 70 procent van de lezers van fictieboeken zou uit vrouwen bestaan, en die kijken volgens veel boekenmakers liefst in een flatterende spiegel. Maar ik houd voet bij stuk. Ik beschouw het als een deel van het afscheidsritueel. Menig vormgever trekt nu waarschijnlijk verschrikt een wenkbrauw op, maar liever mijn kromme ontwerp dan een kunstige cover van een melig trutje omgeven met een zekere flou artistique. Een huwelijksaanzoek moet ook niet briljant verwoord worden maar wel passen bij de aanzoeker. [2]
Vertalingen
1. iemand die aan iemand anders vraagt of hij of zij met hem of haar wilt trouwen
Gangbaarheid
- Het woord 'aanzoeker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'aanzoeker' herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- NRC Saskia de Coster 2 september 2015 Geen rimpelvrij, onschuldig vrouwmens op mijn cover
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.