aanspreekbaar
Nederlands
Woordafbreking
- aan·spreek·baar
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van aanspreken met het achtervoegsel -baar.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | aanspreekbaar | aanspreekbaarder | aanspreekbaarst |
verbogen | aanspreekbare | aanspreekbaardere | aanspreekbaarste |
partitief | aanspreekbaars | aanspreekbaarders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
aanspreekbaar
- toegankelijk, geneigd tot conversatie
- Hij is echt niet aanspreekbaar.
- (informatica) in staat tot het ontvangen en doorgeven van digitale communicatie (gezegd van modems)
- De modems zijn niet meer direct aanspreekbaar doordat we de AT-commandoset hebben uitgeschakeld.
Synoniemen
- [1]: benaderbaar
Vertalingen
1. toegankelijk, geneigd tot conversatie
Gangbaarheid
- Het woord aanspreekbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.