aanrake

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanrake    (hulp, bestand)
  • IPA: /'anˌrakə/
Woordafbreking
  • aan·ra·ke

Werkwoord

vervoeging van
aanraken

aanrake

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aanraken
    • ... dat men aanrake. 


Limburgs

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • [1,2,3] IPA: /ˈaːnraːkɐ/ (Etsbergs)
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • [4] IPA: /aːnˈraːkɐ/ (Etsbergs)
Woordherkomst en -opbouw
  • [1,2,3] Afgeleid van het Nederlandse aanraken.
  • [4] Samenstelling van aan en rake.

Werkwoord

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanrake
raakdje(-n) aan
aangeraak
1, 2, 3,
zwak
volledig
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanrake
aanraakdje
aangerake
4,
klasse 7
volledig

aanrake

  1. (Hooglimburgs) aanraken
  2. (Hooglimburgs) richten
  3. (Hooglimburgs) raken (emotioneel)
  4. (Hooglimburgs) in iemands nek hijgen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.