Sabaoth

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  Sabaoth    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsabaɔt/
Woordafbreking
  • Sa·ba·oth
Woordherkomst en -opbouw
  • via Latijn Sabaoth en Oudgrieks Σαβαώθ (Sabaóth), weergave van Hebreeuws צבאות (tsevaot) "leger, heerscharen" zoals dat op meerdere plaatsen in de Bijbel wordt gebruikt, vaak gekoppeld aan de naam van God; soms wordt deze term ook betrokken op het leger van de joden[1][2][3]

Eigennaam

Sabaoth mv

  1. (religie) (Heer der) hemelse machten, (Heer der) heerscharen benaming van God als hoogste bestrijder van het kwaad, op meerdere plaatsen in de Bijbel (1 Sam. 1:3 +, 2 Sam. 5:10 +, 1 Kon. 18:15 +, 2 Kon. 3:14, Js. 1:9 +, Jr. 2:19 +, Hos. 12:6, Am. 3:13 +, Mi. 4:4, Nah. 2:14 +, Hab. 2:13, Sef. 2:9 +, Hag. 1:2 +, Zach. 1:3 +, Mal. 1:4 +, Ps. 24:10 +, 1 Kron. 11:9 +)
Schrijfwijzen
Synoniemen

Verwijzingen

  1. Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
  2. HEER van de hemelse machten op website BijbelEnCultuur.nl; geraadpleegd 2015-10-11
  3. (eng) Hirsch, E.G. Host of Heaven (1906) op website JewishEncyclopedia.com; geraadpleegd 2015-10-10


Latijn

Woordherkomst en -opbouw
  • via Oudgrieks Σαβαώθ (Sabaóth), weergave van Hebreeuws צבאות (tsevaot) "leger, heerscharen" zoals dat op meerdere plaatsen in de Bijbel wordt gebruikt, vaak gekoppeld aan de naam van God

Eigennaam

Sabaoth

  1. (religie) (Heer der) hemelse machten, (Heer der) heerscharen benaming van God als hoogste bestrijder van het kwaad, op meerdere plaatsen in de Bijbel (1 Sam. 1:3 +, 2 Sam. 5:10 +, 1 Kon. 18:15 +, 2 Kon. 3:14, Js. 1:9 +, Jr. 2:19 +, Hos. 12:6, Am. 3:13 +, Mi. 4:4, Nah. 2:14 +, Hab. 2:13, Sef. 2:9 +, Hag. 1:2 +, Zach. 1:3 +, Mal. 1:4 +, Ps. 24:10 +, 1 Kron. 11:9 +)
Overerving en ontlening
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.