Gegenverkehr

Duits

Uitspraak
  • Geluid:  Gegenverkehr    (hulp, bestand)
  • IPA: / ˈgeːgənfɛɐ̯ˌkeːɐ̯ /
Woordafbreking
  • Ge·gen·ver·kehr
enkelvoud meervoud
nominatief der Gegenverkehr-
genitief des Gegenverkehrs-
datief dem Gegenverkehr-
accusatief den Gegenverkehr-
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Duitse zelfstandige naamwoord Verkehr met het voorvoegsel gegen-

Zelfstandig naamwoord

Gegenverkehr, m

  1. het tegemoetkomende verkeer, tegenligger
  1. «Montagmittag fand ein Zusammenstoß statt, wobei ein Personenwagen auf der Fahrbahn des Gegenverkehrs geriet.»
    Maandagmiddag vond een aanrijding plaats waarbij een personenauto op de rijbaan van het tegemoetkomende verkeer terecht kwam.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.